Naar de content
Faces of Science
Faces of Science

Waarom ik werk

privearchief Hugo Doeleman

Ik werk soms zo hard dat ik droom in grafieken. Iedere dag voel ik de druk van een hele wereld van jonge, slimme wetenschappers met wie ik allemaal moet concurreren. Bij geen experiment of berekening waar ik aan begin, ben ik verzekerd van een goede afloop. Vaak gaat het mis. Ik krijg een net salaris, maar er zijn snellere manieren om rijk te worden. Toch verveel ik me nooit op mijn werk, ga ik elke ochtend met veel zin naartoe en moet ik me ‘s avonds met moeite ervan losrukken. Hoe kan dat?

Toen ik zestien was, werd mijn eerste baan die van medewerker in een callcenter. Ik mocht mensen bellen om te vragen of ze hun sporadische giften aan een goed doel niet wilden omzetten naar een vaste machtiging. Niet dat ik dat interessant vond, maar ik kon wel een zakcentje gebruiken.

Na drie middagen was ik er weg. De dodelijke saaiheid van dat routinematig werk, gecombineerd met het feit dat niemand op mijn telefoontje zat te wachten en ik voortdurend afgewimpeld werd, maakte dat ik niet wist hoe snel ik weg kon komen. De les die ik leerde: nooit werken (alleen) voor het geld.

De hele dag buiten

Na mijn middelbare school, toen ik nog niet wist wat ik wilde studeren, ben ik een winterseizoen lang naar Oostenrijk geweest. Daar was ik snowboardleraar in een groot skigebied. Tussen half tien en half vier was ik in de weer met leerlingen: van jong tot oud, van getalenteerd tot hopeloos, van doodsbang tot roekeloos.

Het was geen vervelend werk: je bent de hele dag buiten aan het sporten en omgeven door mensen die daar voor hun plezier zijn. Soms, wanneer bijvoorbeeld een leerling iets nieuws leerde dat eerst onmogelijk leek, was het zelfs heel bevredigend.

Liever springen in het funpark

Toch, als ik heel eerlijk ben, deed ik het niet voor het lesgeven. Ik deed het om daar uit te gaan met mijn collega’s, om de manier waarop meisjes naar een snowboardleraar keken en vooral voor de uren na onze lessen. En die ene dag in de week dat we zelf naar hartenlust mochten boarden, eindeloos konden oefenen in het funpark en door de poedersneeuw konden ploegen. Daarom kon het denk ik niet anders dan dat ik tegen het einde van het seizoen steeds meer ging opzien tegen de lessen.

Het plezier dat ik er eerst nog wel in beleefde, voelde ik steeds minder. De trots op een leerling die voor het eerst een bochtje maakte, verdween. Ik ging alleen nog maar verlangen naar wanneer ik zelf weer sprongen mocht maken in het funpark. Nu, achteraf, denk ik dat ik dezelfde fout maakte als met het callcenter: werken om secundaire redenen, niet voor de inhoud van het werk zelf. Dat blijft kennelijk maar kort leuk.

Ik, springend van de schans. Veel liever dan lesgeven, ging ik met vrienden het funpark in om sprongen te oefenen.

privearchief Hugo Doeleman

De banale waarheid

Maar wat is het dan, dat werk intrinsiek leuk maakt? Wat miste ik in de snowboardlessen, dat ik nu gevonden heb in mijn onderzoek? Wat maakt dat mijn vriendin mij moet bellen om naar huis te komen, omdat ik zelf de tijd vergeet als ik in mijn lab sta? Met die vraag in mijn achterhoofd kocht ik laatst het boek ‘Waarom we werken’ van Barry Schwartz. Dit geeft inderdaad een aardig idee van wat de meeste mensen nodig hebben om plezier in hun werk te hebben. Een hoge mate van autonomie en vertrouwen van je werkgever is bijvoorbeeld essentieel, terwijl strenge regulering juist funest is.

Dit herken en waardeer ik ook in mijn werk, maar het is niet mijn voornaamste motivatie. Als je écht eerlijk bent over waar je plezier aan beleeft in je werk, en niet probeert die redenen nobeler te maken dan ze zijn, dan kom je er achter dat ze eigenlijk heel banaal zijn. Bij mij althans. Ik denk dat ik, als ik alle valse redenen heb afgestript, drie redenen overhoud.

Ik wil iets kunnen dat niemand anders kan. Het is niet chique, maar zo is het. Ik wil me graag onderscheiden, op wat voor manier dan ook. Ik merk dat ik geniet van bijvoorbeeld een behaald diploma, niet alleen omdat ik het studeren leuk vind (de intrinsieke motivatie), maar ook omdat ik mezelf hiermee steeds meer vorm geef, omdat het mij weer een beetje anders maakt dan anderen. Sommigen doen dit met kunst, of een tatoeage, maar ik doe het met mijn werk. Wetenschap is hier bij uitstek geschikt voor, omdat je al gauw zover de diepte in duikt dat niemand je helemaal kan bijhouden. Ik denk ook dat dit is wat ik vooral miste bij de snowboardlessen: daar lagen mijn talenten niet en ik wist dat ik nooit zover zou komen dat maar weinigen me kon evenaren. Zonder die droom wordt werk voor mij al gauw saai.

Ik wil mooie dingen maken. Dit kan een goed gelukte nano-structuur zijn of een werkende meetopstelling, maar ik vind ook veel plezier in het schrijven van goed lopende teksten, of goed werkende en begrijpelijke computercode. Ook in mijn studie was hier volop ruimte voor, want weinig is zo mooi als een strakke wiskundige afleiding. Dat plezier is essentieel: wat voor werk ik ook doe, ik ga altijd op zoek naar manieren om iets moois te creëren. Toen ik in Indonesië als business development manager werkte en mijn taken vooral bestonden uit het managen van een klein team, wist ik het toch zo te draaien dat ik een groot deel van mijn tijd ingewikkelde Excel-sheets aan het bouwen was. Daar vond ik immers ruimte voor schoonheid, niet in mailtjes of vergaderingen.

Ik wil er uit halen wat er in zit. Weten hoever ik kan komen, wat ik allemaal kan bereiken. Dit is me van huis uit meegegeven, mijn vader zei wel eens: ‘Je moet woekeren met je talenten’. Dat heb ik zo vertaald als dat ik, dankbaar voor de hersenen, de goede opleiding en alle andere gelukken die mij zijn toebedeeld, deze niet moest verloochenen en ze zo goed mogelijk moest inzetten. Daarom ben ik trots als ik bijvoorbeeld een tentamen haal en zie dat ik iets toch blijk te kunnen, waar dat eerst zo moeilijk leek.

In mijn onderzoek is ruimschoots gelegenheid om mooie dingen te maken. Deze micro-schijven van 200 nanometer dikte maakte ik een paar weken geleden.

privearchief Hugo Doeleman

Wees eerlijk tegen jezelf

Zou ik de enige zijn voor wie deze drijfveren zo belangrijk zijn? Is het maniakaal om door te willen gaan, vaak ten koste van je vrije tijd en tijd die je ook met je vrienden door zou kunnen brengen, tot je de grenzen van je kunnen ontdekt hebt? Is het slecht om je te willen onderscheiden van anderen? Misschien, maar toch heb ik het vermoeden dat er vele anderen zijn die deze gevoelens ook kennen. Het is natuurlijk ook niet alleen als wetenschapper dat je aan deze criteria kan voldoen. Wie zich wil onderscheiden, mooie dingen wil maken of zijn grenzen wil ontdekken, kan dat evengoed doen als bijvoorbeeld ambachtsman, advocaat, kunstenaar, dokter of ingenieur. Waar je maar denkt dat jouw talenten liggen. Dus wees eerlijk tegen jezelf, en vraag je af wat de echte drijfveren zijn van je carrièrekeuzes. Misschien ben je wel net zo slecht als ik.

ReactiesReageer