Naar de content

Bopper, moppie, hangbuikzwijntje

De kandidaat in het spelprogramma `Liefde op het eerste gezicht’ van RTL4 aarzelde geen seconde: Wijffie, suikerbeessie, moppie – dat waren de koosnaampjes die hij voor een nieuwe vriendin zou kiezen. In zijn keuze was hij minder origineel dan hij dacht: want deze koosnamen brengen al sinds jaar en dag vele Nederlandse vrouwen in vervoering.

Een onderzoek naar de grenzen van de tederheid en de originaliteit van Nederlandse geliefden.

Adam mocht de dieren een naam geven. Een moeilijke maar mooie taak. Als de liefde in het spel komt, bevind je je in dezelfde bevoorrechte positie van naamgever. Dan voldoet de voornaam niet meer: in de tederheid en hartstocht van de intiemste momenten worden de koosnaampjes geboren. De allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, zou je verwachten.

Op onderzoek

Ik stelde me tot doel een lijst aan te leggen van de namen die we exclusief voor onze geliefden gebruiken. Maar hoe kom je aan zo’n verzameling? Ik begon Gerard Reve te herlezen en vond woelrat, tijger, teigetje, beer, wolf, (matroos) vos; van Jan Cremer herinnerde ik me tulp van mijn gulp. Maar de literatuur zette toch te weinig zoden aan de dijk. Het plaatselijke huis-aan-huisblaadje bleek een rijkere bron. Daarin prijkt een advertentierubriek met liefdesbetuigingen als _Patricia, suikerbeessie, Ik hou van je. Je Beer._en _Kees, kanjer, ik geef je een knuffel je weet wel waar. Moppie._Er blijken Nederlanders te bestaan die het prachtig vinden als iedereen kan meegenieten van hun koosnamen. Maar ik wilde mijn verzameling niet van dit soort exhibitionisten afhankelijk stellen. Daarom vatte ik het plan op mijn vrienden discreet te vragen naar de hun bekende koosnaampjes.

Ik begon in kleine kring, in vertrouwde omgeving, mijn probleem uiteen te zetten. Aanvankelijk met weinig resultaat: ze konden zich zo snel geen voorbeelden herinneren en `zelf gebruiken we geen koosnamen’. Maar een uur en enkele consumpties later begon de testgroep wat loslippiger te worden: `Mijn ouders zeggen dikke en bolle tegen elkaar, terwijl ze samen nog geen 125 kg wegen.’ Dat hielp. `Mijn zwager, een echte engerd, noemt mijn zus kleintje, vrouwtje of schatje, ook waar anderen bij zijn. Ik begrijp niet dat ze dat toelaat…’ Meer vrienden schoven geïnteresseerd aan. `Mijn ex zei beer en tijger tegen mij. Ik noemde haar wel eens lekkerbekje en hangbuikzwijntje.’ Na deze confessies was het ijs gebroken aan de stamtafel: toen ik ver na de gebruikelijke sluitingstijd de volgeschreven bierviltjes mee naar huis nam, stonden er ruim 100 koosnaampjes op.

Ironie

Na een tijdje telde mijn collectie zo’n 190 namen die voldeden aan twee eisen: de koosnaampjes moesten door de informanten in het gebruik betrapt zijn en ten tweede moesten het koosnaampjes voor geliefden zijn. De talloze en vaak prachtige namen die ouders voor hun kinderen bezigen ( tan poenipoeliwipstaart, casim basim en voor een zoon die Wouter heet: keetje kruivedons) en vice versa, heb ik dus streng buitengesloten.
Wat is het signalement van de koosnaam? Koosnamen in hun zuiverste gedaante laten zich herkennen aan achtervoegsels als -je, -ie, -tje, -etje: kipje, pulkie, zonnestraaltje, bonbonnetje. De verkleinvorm geeft de gewenste affectieve lading. Lampekap klinkt te hard, lampekapje is precies goed (‘t zijn de kleine dingen die ‘t ‘m doen). Ruim tachtig procent van mijn verzameling voorbeelden bezat deze verkleinvorm en de overige twintig procent werd bijna zonder uitzondering ook wel eens met verkleinvorm gebruikt. Een koosnaam gedijt voorts goed in een omgeving met woorden als `Mijn eigen –, – van me’: mijn eigen bullie, boppertje van me. Ook duiden adjectieven als lekker, lief en dapper vaak op koosnaampjes: lekkere borrelnoot, lief wijffie en dappere tarzan.

Vaak is er sprake van ironie in de koosnamen: een jong stel dat nog duidelijk geen ambities voor het ouderschap koestert, noemt elkaar paps en mams of vader en moeder. Een man noemt zijn vrouw met fraai doch overduidelijk stijl haar: krullebol en soms lelijke heks of heksje. Een jongen die zijn talen spreekt en zijn buitenlandse soapseries bijhoudt, weet de juiste snaar te treffen met honey (uitspraak: hoonie, hunnie, of ook wel honig). Een vrouw noemt haar vriend (1,93 m) kleintje. Mannen die niet direct opvallen door hun ontwikkelde torso worden aangesproken met namen als Conan (‘the barbarian’), tarzan en rover en namen van wilde dieren als leeuw, beer, tijger. Er zijn meer voorbeelden van dergelijke overstatements, maar verreweg de meeste namen drukken juist iets kleins, zachts uit, iets ontwapenends en teders. Het understatement is de regel: mannetje, knulletje, ventje, sufferdje, stampertje, dikkerdje.

Duokoos

Wie kaatst moet de bal verwachten: kozen doet terugkozen. Zegt de jongen Hee paardeblom, zegt het meisje Wat is er distel? Fluistert de ene Kom je, knabbel, zucht de ander Nog drie alinea’s, babbel. Andere duokozen in mijn verzameling waren: Peppie & Kokkie; Snuf & Snuitje; bolle & dikke; vader_en _moeder en de wat originelere huf (achternaam: Hufmeier) en duf (slome partner). Bij deze laatste vorm kunnen we spreken van een naamsverbastering: Hufmeier wordt huf. Andere voorbeelden van dit veelgebruikte mechaniekje zijn ollebol (Olga), peertje (Peter), tjim (Wim) en saan (Zwaan). Een mooi voorbeeld van naamsverbastering en duokoos uit de oude doos komt nog van de cabaretier Jean-Louis Pisuisse (‘Mensch durf te leven!’). Hij noemde zijn vriendin, de actrice Fie Carelsen, fieps. Haar koosnaam voor Pisuisse was swiep.

De soorten

De meeste mensen houden het niet bij één naam. Voor de verschillende gemoedstoestanden moet er een behoorlijk repertoire aanwezig zijn. Zo’n repertoire vergt tijd en goede smaak. Uit welke bronnen putten geliefden zoal? Velen doen een beroep op het dierenrijk (Gerard Reve: woelrat en wolf), anderen zoeken het in lekker eten (ook in de koosnaamkunde blijken eten en seks veel met elkaar te maken te hebben). Weer anderen specialiseren zich in wat er uiteindelijk van al dat lekkere eten komt.

Dieren: beer, beest, beverinnetje, bullie, dier, duifje, eekhoorntje, hamstertje, hangbuikzwijntje, keeshondje, konijntje, kuikentje, muisje, pandabeertje, poes, teddybeer, tijger, torteltje, vlindertje, vogeltje, wolf, wurmpie
Eten en snoepgoed: bonbonnetje, borrelnootje, droppie, gebakje, gemberbolletje, honey, kluifje, knabbeltje, koekie, koektrommeltje, lekkerbekje, lolliepopje, snoepie, suikerbeest, wentelteefje
Excrementen: drollepol, drolletje, flapdrol, keuteltje, poepdoosje, poeperdje, poepie, scheetje

Het pars pro toto is een populaire stijlfiguur. Hierbij wordt een favoriet onderdeel van het lichaam van de geliefde gekozen. Metaforen voor deze lichaamsdelen leveren de mooiste resultaten op. Van meer recente datum en wijd verbreid in Leiden is bopper, naar het personage Bob de Rooij van Paul de Leeuw (Hallo boppers!). Ook andere tv-helden leveren hun bijdrage aan het koostaalgebruik. Een rijke bron vormen daarnaast de beroepen.

Liefdesgereedschap: beflapje, billeke, billie, doosje, doppie, frummeltje, joekel, knots, knuppeltje, muts, slurfje, spleetje, stampertje, tepeltje, tietemarietje, wurmpie
Overige uiterlijkheden: blondie, bobbeltje, bolle, bollie, breje (harrie), bruin, dikke, dikkerdje, hamstertje (wangen), kale, kleintje, krullebol, pensje, witje
TV-personages: Bopper, Conan, Flipper, Peppie, Kokkie, Snuf, Snuitje, Tarzan
Beroepen: (warm) bakkertje, matroos, professortje, schoorsteenvegertje, sopraantje, winterschildertje
Dialecten of andere talen: honey, knoefelke (knuffeltje), megje (maagdje), pussycat, sokkestaaf (suikerstaaf), sweetie (ook wel: zweetie), zückerhärtchen (suikerhartje)
Klinkklank: bilderil, flappieflop, hansewans, jutepuut, sluizemuisje

Leed

Sommige mensen zijn wel erg gemakzuchtig: een informante klaagde haar nood over de luiheid en onkiesheid van haar ex. Ze had uit betrouwbare bron vernomen dat hij zijn nieuwe vriendin met dezelfde koosnaam aansprak waardoor zij zelf kort tevoren nog vertederd werd.

Ook ander schrijnend leed kwam uit mijn onderzoekje naar voren: velen vinden het genant om ervan getuige te moeten zijn dat een stel in het openbaar koosnaampjes uitwisselt: `Nog een kopje, Peter?’ – `Graag, Gerda’. `En jij, frummeltje?’ – `Lekker, doppie’. Daarbij bleek dat conventionelere koosnamen als schat, liefje minder erg gevonden werden dan de uniekere vormen ( hangbuikzwijntje, Gorki). Een twijfelgeval vormde de vijftigjarige man die zijn ongeveer even oude vrouw aan het einde van een feestje met luide stem vroeg: Hondekop, ga je mee naar huis?

Originaliteit

Het is opmerkelijk dat zoveel mensen die een intieme en persoonlijke naam kiezen voor hun beste vriend of vriendin allemaal op dezelfde uitkomsten komen. De top vijf in het Leidse café De Spiegels was: schat(je), liefje (lieffie, lieverd, lieveling), beertje, moppie en bopper. De eerste vier koosnaampjes bleken veel frequenter voor te komen dan de andere namen uit de verzameling, die vaak maar bij één persoon bekend waren. Aan de oppervlakte was er dus geen sprake van de allerindividueelste expressie. Blijkbaar voldoen voor de dagelijkse omgang (en zeker op momenten dat anderen meeluisteren) de klassiekers die onze ouders al bezigden. Maar trakteren we elkaar dan zo weinig op creatieve koosnamen? Gelukkig zaten er toch ook nogal wat onverwachte en aardige exemplaren in de collectie, zoals dekentje, glazenwassertje, kacheltje, lampekapje, Gorki, ragebolletje, lekkerbekje, kiekeltje, winterschildertje en gebakje: de bouwstenen van een geheimtaal. Was het niet Anthony Burgess die zei: `Als er een geliefde sterft, sterft er ook een taal van geliefden – en komt er een dode taal bij.’

Zie ook:

Dit artikel is een publicatie van Genootschap Onze Taal