Naar de content

"Jij was de dief, en dan was ik de politieagent"

Promovenda onderzoekt taalontwikkelingsstadia van praten buiten het hier en nu

Het woord angst wordt in houten blokken gespeld.
Het woord angst wordt in houten blokken gespeld.
Pixabay, Wokandapix via CC0

Wij mensen kunnen spreken over dingen buiten het hier en nu. Kinderen kunnen dat niet meteen als ze gaan praten, maar maken een ontwikkeling door. Akke de Blauw maakte tien jaar lang video-opnames van drie kinderen om deze ontwikkeling te volgen. Ze promoveerde deze maand aan de Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek naar ‘spontane taalontwikkeling’ gaat terug op de jaren 70. Ook toen was het gebruikelijk om een klein aantal kinderen intensief te volgen. “Mijn type onderzoek is nu eigenlijk een beetje ouderwets,” vertelt promovenda Akke de Blauw. Tegenwoordig is er veel minder tijd en geld voor onderzoek. Door haar eigen tijdsinvestering kon De Blauw toch zo’n langlopend onderzoek uitvoeren.

Overigens voegde ze wel een modern aspect toe aan het onderzoek. Veertig jaar geleden was er namelijk nog geen video, alleen geluidsopnames. “We weten nu dat ook lichaamstaal heel belangrijk is in de vroege communicatie, dus is video essentieel,” aldus de onderzoekster. En dat ze twee gezinnen zo intensief mocht volgen, was natuurlijk bijzonder. “Ik vroeg ze eerst om de kinderen een jaar te volgen. En toen vonden ze het zo leuk, dat ik door mocht gaan. We hadden er allemaal plezier in.”

“Jij was de dief,” zegt Jip. “En dan was ik de politieagent.” Zo begint een verhaaltje van Jip en Janneke. Het illustreert mooi hoe kinderen in hun fantasiespel de verleden tijd gebruiken. Op die manier geven ze aan dat het gebeuren buiten het hier en nu plaatsvindt. Praten over het verleden, de toekomst, over kennis of fantasie: het hoort allemaal tot wat men in het Engels non present talk noemt.

Fiep Westendorp

Buiten-het-hier-en-nu

De Blauw kwam eens per drie maanden bij de gezinnen thuis en filmde dan een paar uur per dag de normale gang van zaken. De interactie tussen ouder en kind stond daarbij centraal. De onderzoekster was vooral geïnteresseerd in drie aspecten van de taalontwikkeling: praten buiten-het-hier-en-nu, het gebruik van tijdmarkering en het vermogen om uit te weiden over een bepaald gespreksonderwerp. Alle drie zijn van belang om een goed verhaal te leren vertellen. Over al deze aspecten was bovendien al een en ander bekend uit eerder onderzoek. Zoals de ontwikkeling ervan in de tijd. De eerste gesprekjes tussen ouder en kind buiten-het-hier-en-nu beginnen halverwege het tweede levensjaar. Hoe meer ouders dit soort gesprekjes voeren met hun tweejarig kind, des te beter kunnen kinderen op latere leeftijd hun belevenissen onder woorden brengen.

Met twee jaar beginnen kinderen ook voor het eerst werkwoordstijden te gebruiken. Dat begint meestal eerst met het voltooid deelwoord, dat vaak zonder ge- wordt uitgedrukt (maakt in plaats van gemaakt). Tijdmarkering is van cruciaal belang om een verhaal te vertellen, legt De Blauw uit. Daar heb je werkwoordstijden voor nodig, maar ook bijwoorden van tijd: gisteren, vandaag. Maar ook uitweidingen zijn een belangrijk element in een verhaal. Uit onderzoek blijkt dat het een gunstig effect heeft als ouders uitweiden tijdens het praten over dingen die gebeurd zijn. Het zorgt ervoor dat kinderen later betere herinneringen hebben aan vroeger.

Eigen initiatief

Uit eerder onderzoek kwam dus naar voren dat de invloed van ouders op de vertelvaardigheid heel groot is. Maar in het proefschrift van De Blauw wordt die invloed genuanceerd. Het is wel zo dat ouders die veel en lange verhalen vertellen tegen hun kinderen, ook veel verhalen terugkrijgen, aldus de onderzoekster. Maar de complexiteit en de structuur van het taalgebruik, staan los van de hoeveelheid non present talk die een kind krijgt aangeboden. De Blauw: “In mijn onderzoek kreeg Stijn het meeste taalaanbod, en hij is ook het productiefst van de drie kinderen. Maar als je kijkt naar de complexiteit – zoals het spreken in goedlopende zinnen en het gebruik van bijzinnen – en de samenhang, scoren Hazel en Floor beter.”

Hazel en Floor zijn een twee-eiige tweeling en krijgen dus min of meer hetzelfde taalaanbod van hun ouders. Toch is ook de taalontwikkeling van deze meisjes niet identiek. “Hazel neemt zelf veel initiatief in het gesprek, en weidt veel uit. Dat bleek een positief effect te hebben op de vertelstructuur van haar verhalen.” Het lijkt er dus op dat niet alleen ouder-factoren, maar ook kind-factoren een rol spelen. Maar om die bevinding te staven, moet grootschaliger onderzoek gedaan worden, aldus De Blauw.

Tijdslijn

Het blijft natuurlijk een kleine steekproef met drie proefpersoontjes. Maar de dieptestudie zorgt er wel voor dat de promovenda een heel gedetailleerde beschrijving geeft van het begrip non present talk. En dat ze heel precies kon vastleggen hoe kinderen over tijd praten. “Eerst praten ze alleen over vandaag en gisteren, dan ook over een week geleden, en pas in een volgende fase over maanden geleden. Het lijkt alsof er een tijdslijn wordt opgerekt in hun hoofd. Deze uitdijing geldt ook voor het gebruik van de toekomende tijd. Steeds een beetje verder van het hier en nu.”

De Blauw benadrukt dat de vertelvaardigheid van haar proefpersonen – Stijn, Hazel en Floor – van een hoog niveau was. Dit heeft volgens haar veel te maken met de manier waarop de ouders van deze kinderen hun stimuleren bij het vertellen van verhalen. Het laat zien hoe belangrijk het is om thuis voor te lezen en met kinderen in gesprek te zijn. Maar ook op school zou er meer aandacht kunnen zijn voor vertelvaardigheid, vindt de promovenda: “Het blijkt dat kinderen met een goeie mondelinge vertelvaardigheid ook beter zijn in lezen en schrijven. Ook op school is het daarom belangrijk om kinderen niet alleen voor te lezen maar hen ook zelf verhalen te laten vertellen.”

Bron:

Akke de Blauw: Precursors of narrative ability: an in-depth study of three Dutch children Thesis, University of Amsterdam 2015, The Netherlands.

ReactiesReageer