Naar de content

Kiemen voor de Syrische burgeroorlog (deel 2)

Deel 2 van een tweeluik

wikimedia commons

Sinds de Syrische bevolking begin 2011 in opstand kwam tegen het regime van president Assad is het geweld razendsnel geëscaleerd. Wie tegen wie vecht en waarom precies wordt steeds ingewikkelder. De beste manier om er iets van te begrijpen is door in de geschiedenis van het land te duiken, want het conflict heeft al eeuwenoude wortels.

Dit is het tweede deel van een tweeluik over de historische wortels van het huidige conflict in Syrië. Lees ook het eerste deel op Kennislink.

Met de val van het Ottomaanse Rijk na de Eerste Wereldoorlog kwam er een einde aan een lange periode van relatieve stabiliteit in de Syrische regio. De voormalige Ottomaanse territoria in het Midden-Oosten werden met potlood en liniaal op de kaart verdeeld door de overwinnaars van de oorlog: Groot-Brittannië en Frankrijk. De lijn die de Franse en Britse koloniale onderhandelaars trokken, markeren nog altijd de kunstmatige grenzen van het hedendaagse Syrië en Irak.

Zo werd Syrië een Frans mandaatgebied. De Fransen, die zich na de ‘overwinning’ op het Duitse keizerrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog een grootmacht waanden, regeerden hun nieuwe koloniale territorium vanaf het begin met keiharde hand. Als zoveelste buitenlandse overheerser maakten ze zich onder de bevolking snel impopulair. In het kielzog van het romantisch nationalisme dat in de negentiende eeuw in Europa de kop op stak, ontstond er in de Arabische wereld een streven naar autonomie voor de Arabische volken. Dit Arabisch nationalisme vond aanvankelijk vooral onder een kleine, intellectuele bovenklasse aanhang. Maar onder het Franse juk groeide het nationalisme onder de Syrische Arabieren al snel.

De staten waarin de Fransen hun mandaatgebied Syrië en Libanon opdeelden.

wikimedia commons

Verdeel en heers

De Franse verdeel-en-heers-politiek maakte handig gebruik van de aloude splitsing tussen sjiieten en soennieten en de eeuwenlange onderdrukking van een kleine sjiitische minderheid: de Alawieten. Alawieten zijn moslims die er zelfs binnen de Sjiitische versie van de islam afwijkende opvattingen en gebruiken op na houden. Ze maken vandaag de dag zo’n twaalf procent van de Syrische bevolking uit. Alawieten zijn Arabieren, maar voelden weinig voor de ideeën van het Arabisch nationalisme. De belangrijkste nationalisten waren Soennieten.

Om het nationalisme zoveel mogelijk tegen te gaan verdeelden de Fransen hun mandaatgebied in semi-autonome regio’s langs etnische lijnen. De Alawieten en Libanon, minder nationalistisch en meer pro-Frans, kregen een eigen staat. Onder druk van de Arabische nationalisten werden de Staat Damascus en Staat Aleppo in 1925 verenigd in de Staat Syrië.

In 1927 kwam het tot een grote nationalistisch geïnspireerde opstand tegen de Fransen. Om de orde in hun mandaatgebied te handhaven maakten de Fransen gebruik van de gevoelens die er onder de geïsoleerde Alawieten leefden. Ze rekruteerden Alawitische mannen als leden van hun ordetroepen en geheime politie en bewapenden hen. Met hulp van Alawietische milities wisten de Fransen de opstand uiteindelijk met veel geweld neer te slaan.

Alawieten erfden Franse macht

Toen de Fransen Syrië na de Tweede Wereldoorlog definitief verlieten hadden de Alawieten een bevoorrechte machtspositie opgebouwd. Als onderdeel van het koloniale machtsapparaat waren ze rijker dan gemiddeld, goed getraind en bovendien bewapend. Niettemin was Syrië, dat door eeuwen van vreemde overheersing geen ervaring had met zichzelf regeren, tot in de jaren zestig een politieke chaos. Democratie functioneerde niet. Het land was in de greep van militairen en veiligheidsdiensten, van wie velen Alawiet waren. In de eerste tien jaar na de onafhankelijkheid in 1946 passeerden er twintig kabinetten en werden er vier verschillende grondwetten geschreven.

Na de verloren Arabisch-Israëlische oorlog van 1948 zocht Syrië toenadering tot de Sovjet-Unie, om de snel groeiende macht van het door de VS gesteunde Israël te keren. In deze periode van instabiliteit kreeg de Pan-Arabische gedachte, het idee dat alle Arabieren verenigd zouden moeten zijn in één staat, steeds meer aanhang. Dit is, samen met een gematigd socialisme, een van de uitgangspunten van de in 1947 opgerichte Baath-partij. Een van de leden van het eerste uur was de Alawiet Hafez al-Assad.

Assad was een fanatieke nationalist. Hij werd gevechtspiloot en voltooide later zijn officiersopleiding in Moskou. Deze Assad was al vanaf jonge leeftijd vastbesloten de politieke chaos in zijn land op te lossen en – in geest met de Pan-Arabische gedachte – een groot-Syrisch rijk te stichten. Na een militaire coup in 1966 werd hij benoemd tot minister van Defensie. Hij maakte de militaire nederlaag van Syrië (en Egypte) tegen het gehate Israël tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967 van dichtbij mee. Israël bezette onder andere de vruchtbare Syrische Golanhoogte.

Israelische tanks nemen de Syrische Golanhoogte in.

wikimedia commons

In 1970 pleegde het Syrische leger onder leiding van Assad opnieuw een coup. De bevolking was de falende en instabiele politiek zo beu dat een groot deel, zowel Soennieten, Sjiieten, Christenen als Alawieten – Assad als ‘sterke leider’ verwelkomde. Hij versterkte de van de Fransen geërfde machtspositie van zijn eigen volk, de Alawieten, binnen het leger en de veiligheidsdiensten.

Na de bloedige vergeldingsaanval van de troepen van Assad lag de stad Hama grotendeels in puin.

wikimedia commons

Bloedbad Hama

Binnen enkele jaren regeerde Assad, met steun van een enorm apparaat aan geheime politie, als een alleenheerser. Hij richtte het bestuur van Syrië op een uitgesproken seculiere manier in. Dat wilde niet alleen zeggen dat islamistische denkbeelden geen rol mochten spelen in het landsbestuur of de rechtspraak, maar ook dat tegenspraak door islamitische groeperingen zoals de soennitische Moslimbroederschap niet geduld werd. Al snel riep dit soennitisch verzet op tegen Assad’s seculiere, Alawietische dictatuur. Vanaf halverwege de jaren zeventig waren opstanden, aanslagen en demonstraties tegen het regime aan de orde van de dag.

Een van de bolwerken van de moslimbroederschap, die achter een groot deel van de aanslagen zat, was de stad Hama. In februari 1982 maakte het Syrische leger, onder leiding van Assad’s jongere broer Rifaat Al-Assad, een bloedig einde aan een opstand in die stad. Duizenden betogers werden neergeschoten en de stad werd met artillerievuur en bulldozers gedeeltelijk met de grond gelijk gemaakt. De opstanden stopten, maar de Moslimbroederschap zwoer wraak.

Niet in de laatste plaats door steun van de Sovjet-Unie en Iran, die een stabiel Syrië als een onmisbaar tegenwicht zagen in een verder door Amerikaanse invloed gedomineerd Midden-Oosten, bleef Assad aan de macht. Zijn dictatuur en onderdrukking van de Syrische soennitische meerderheid ging door tot 2000, het jaar waarin Assad overleed.

Smeulend kruitvat

Bashar al-Assad, Hafez’ een-na-oudste zoon (beoogd opvolger Assel al-Assad overleed in 1994 bij een nooit opgehelderd auto-ongeluk) volgde zijn vader op als president. Even was er hoop op verzachting van de dictatuur. Bashar was een in Londen opgeleide oogarts en stond bekend als gematigd. Zijn eerste toespraken als president wezen op verzoening tussen Sjiieten en soennieten. Bashar was zelf getrouwd met een soennitische vrouw en wilde naar eigen zeggen een eind maken aan de verdeeldheid binnen Syrië.

Hoewel Bashar’s ambities misschien wel oprecht waren kwam er niets van hervormingen. De nieuwe president werd opgezogen door het autoritaire systeem. Hij voerde economische liberalisering door, maar deze hervormingen kwamen vooral ten goede aan de Alawietische elite die feitelijk sinds het vertrek van de Fransen de macht in handen hadden.

De onderdrukte soennitische meerderheid, die zo vurig hoopten op hervormingen, stond al snel gedesillusioneerd aan de kant. De armoede en ongelijkheid nam snel toe. Een periode van grote droogte sinds 2005 dreef miljoenen arme plattelandsbewoners naar de steden, in de hoop op werk en een beter leven. Deze veelal jonge, mannelijke, soennitische nieuwe stadsbewoners kregen er geen voet aan de grond, omdat vrijwel de gehele economie in handen was van sjiitische Alawieten rondom het regime.

De droogte, eeuwen van buitenlandse overheersing, herinneringen aan bloederige slachting van Hama en vervlogen hoop op hervorming maakten van Syrische steden in 2010 een kruitvat. Een vonkje was voldoende de boel te laten ontploffen. Die kwam begin 2011. Overal in de Arabische wereld gingen onderdrukte burgers de straat op om de val van hun regimes te eisen. Buitenlandse inmenging, vooral van Iran en Saoedi-Arabië, heeft van het Syrische conflict inmiddels een regionale schaduwoorlog gemaakt. Na duizenden jaren geschiedenis is het strategische belang van de regio nog altijd even duidelijk.

ReactiesReageer