Naar de content

Leven we nu in een massa-extinctie?

Ed Schipul

Je kent misschien de dodo als het schoolvoorbeeld van uitsterven door de mens. De dodo is niet alleen, want elke dag zouden tientallen soorten op aarde uitsterven door toedoen van de mens. Hoe komt dat? Wie sterven er uit? En wat betekent dit voor de toekomst?

In 1990 suggereerden wetenschappers dat mogelijk elke dag 70-150 soorten uit zouden sterven op aarde. Als dit zou kloppen dan zou al het leven binnen duizend jaar uitgestorven zijn. Deze alarmerende cijfers zijn enigzins overdreven omdat er steeds meer soorten worden ontdekt en ook omdat het werkelijke aantal per dag waarschijnlijk lager ligt. Wat het precieze getal ook is, dit geeft wel aan dat veel soorten uitsterven of al zijn uitgestorven net zoals de dodo. Ook worden veel organismen bedreigd met uitsterven. Op 10 november 2011 werd bijvoorbeeld bekend dat 25% van de zoogdieren onder hoogspanning staat. De onvermijdelijke vraag luidt dan ook: leven we nu in een massa-extinctie net zoals eerder voorkwam in het verleden?

Wie?

Het uitsterven van soorten is volstrekt normaal. Deze normale, lage snelheid van uitsterven heet de achtergrondextinctie. Voor fossiele organismen zou het gaan om 0,4-1,8 soorten per miljoen jaar, niet bijzonder veel zou je zeggen. Bij een massa-extinctie sterven veel meer soorten uit per miljoen jaar zodat uiteindelijk 75% of meer van de soorten op aarde verdwijnt in een periode van honderdduizenden tot enkele miljoenen jaren.

Enkele specifiekere voorbeelden van uitsterving uit het verleden zijn de verdwijning van de Australische megafauna rond 40.000 jaar geleden, waar de mens deels verantwoordelijk voor zou zijn, en ook vernietiging van de megafauna in Noord-Amerika 12.000 jaar geleden. In dat laatste geval hebben we het bijvoorbeeld over tenminste een deel van de mammoeten die een lekker hapje bleken voor de mens. Vooral grote dieren lijken het slachtoffer in gebieden waar de mens nieuw was. Deze dieren konden zich niet voldoende aanpassen aan de plotselinge binnendringers die zich moesten voedden.

Ook in de afgelopen eeuwen stierven organismen uit zoals de Javaanse tijger (officieel een ondersoort), de Chinese vlagdolfijn, de Nieuw-Zeelandse moa’s en natuurlijk de dodo, waar Naturalis in Leiden nu nog onderzoek aan doet.

Tot nu toe zijn er nog niet veel slachtoffers gevallen ten opzichte van eerdere massa-extincties. Van de zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, straalvinnige vissen en palmvarens is slechts 1% uitgestorven of niet meer in het wild te zien. Van de tweekleppigen en slakken zou respectievelijk 13% en 10% al zijn uitgestorven, maar dit is gebaseerd op een laag aantal soorten. Voor andere groepen zoals koralen, coniferen, tienpotigen (Decapoda) en kraakbeenvissen (haaien en roggen) is minder dan 1% uitgestorven.

Het valt dus nog behoorlijk mee, maar dat is schijn als gekeken wordt naar de bedreigde soorten van deze groepen. Van de palmvarens is 63% bedreigd, van de slakken en tweekleppigen respectievelijk 43% en 37%. Andere groepen organismen staan ook onder hoogspanning: zoogdieren (21%), vogels (13%), reptielen (28%), amfibieën (31-42%), straalvinnige vissen (27%), koralen (27%), coniferen (29%), kraakbeenvissen (17%) en tienpotigen (19%). Als deze organismen daadwerkelijk uitsterven, dan zijn we hard op weg naar de status van massa-extinctie.

De snelheid waarmee organismen uitsterven, laat ook niet te wensen over. Berekend over de laatste 500 jaar is de snelheid van uitsterven sneller dan die bij andere massa-extincties voor vogels, zoogdieren en amfibieën, en vergelijkbaar voor reptielen.

Een probleem is dat van slechts een klein deel van alle organismen (

2,7% van de 1,9 miljoen benoemde soorten) is bekeken of ze al dan niet bedreigd zijn met uitsterving door de International Union for Conservation of Nature. Bovendien zijn niet alle organismen in het verleden gefossiliseerd, vooral degenen zonder harde delen zoals wormen, naaktslakken etc. Uitstervingen uit het verleden zijn daarom gebaseerd op organismen waarvan de harde, vaak kalkrijke delen bewaard zijn. Nieuw onderzoek zal deze problemen proberen weg te nemen om zo beter de massa-extincties uit het verleden met die van nu te kunnen vergelijken.

Wanneer?

Een interessante vraag is wanneer de periode van extra uitstervingen eigenlijk begon. Volgens Niles Eldredge (The American Museum of Natural History) begon de eerste fase van extinctie al rond 100.000 jaar geleden toen de moderne mens zich begon te verspreiden over de wereld vanuit Afrika. Een tweede fase ging in rond 10.000 jaar geleden toen mensen landbouw ontdekten. Omdat mensen de omgeving sindsdien konden manipuleren voor meer voedsel, kwamen er steeds meer mensen. De mens stapte uit het ecosysteem en kon zo de planeet gaan domineren.

Als er veel soorten op aarde blijven uitsterven, kunnen we over enkele eeuwen officieel de status massa-extinctie ‘verdienen’ volgens een artikel uit 2011 in Nature. Dan bereiken we namelijk de ‘magische’ 75% uitstervingsgrens van alle soorten op aarde. Die 75% is gebaseerd op vijf perioden van massa-uitsterving in de afgelopen 542 miljoen jaar. We zitten dus nog niet in een massa-extinctie officieel gezien, maar we zijn er wel naar op weg.

Waar?

Het zal geen verrassing zijn dat meer organismen uitsterven in gebieden met meer menselijke activiteit. Voor zoogdieren, waarvan de uitsterving relatief gemakkelijk te bepalen is vanwege hun grootte ten opzichte van veel andere organismen, blijkt dat ze het moeilijker hebben bij hoge bevolkingsdichtheden van de mens sinds de 19e eeuw.

Dit is bijvoorbeeld aangetoond voor het oosten van de V.S. en zuidoostelijk Azië. Dit doet geen opgeld voor midden en Noord-Afrika, waar uitsterving van zoogdieren vooral rond de Sahara blijkt plaats te vinden door de jacht. In zuidelijk Afrika zijn er wel weer meer uitstervingen daar waar veel mensen wonen. Australië is het continent waar de meeste zoogdieren uit zijn gestorven door menselijke activiteit. Een dergelijk patroon zal ook gelden voor andere groepen organismen.

Hoe?

Als mens kunnen we er wat van, zeker nu we al met meer dan zeven miljard zijn. We jagen (te veel) op wild, gebruiken voedsel dat anders naar dieren of planten zou gaan, delen het leefmilieu van plant en dier op in kleine stukjes, introduceren soorten op andere plaatsen, vervuilen de aarde, verspreiden ziektes en veroorzaken de opwarming van de aarde (inclusief oceaan) volgens de meeste wetenschappers. Voor de oceaan zijn er nog meer problemen: de zuurgraad daalt en schelp-schaalbouwende organismen zullen steeds meer moeite hebben om genoeg bouwstenen in de waterkolom te vinden. Bovendien breiden de oceaanwateren met een laag zuurstofgehalte – en dus ‘dood’ water – zich uit.

Het verlies van leefomgeving komt vooral door het kappen van bos voor akkerland. Vooral in de (sub)tropen gebeurt dit, terwijl op het Noordelijk Halfrond het bosgebied weer juist iets toeneemt, maar onvoldoende om het verlies op het Zuidelijk Halfrond op te vangen.

Met de opwarming van de aarde reizen planten en dieren richting de polen. In hun oorspronkelijke leefgebied wordt het namelijk te warm. Enkele voorbeelden kennen we ook al in Nederland met de Aurelia vlinder en de wespenspin, die aan het eind van de 20e eeuw ons landje vanuit het zuiden kwamen binnenvallen. Lang niet alle soorten hebben echter de mogelijkheid snel genoeg te reizen en sterven mogelijk uit.

Toekomst

Het beeld voor de toekomst ziet er helaas somber uit: meer diersoorten zullen uitsterven en bedreigd raken. Een studie in Science uit 2010 liet optekenen dat de biodiversiteit in de 21e eeuw verder zal dalen. Hoe snel dat allemaal zal gaan is in het ongewisse vanwege de onzekerheden in de rekenkundige modellen. Dit komt omdat er bijvoorbeeld te weinig bekend is over migratieroutes en ideale leefomgevingen van veel soorten, maar ook omdat we de uitstervingen kunnen vertragen, en misschien wel stoppen.

Die mogelijkheid is er omdat bedreigde soorten niet meteen uitsterven, maar vaak lang ‘nodig’ hebben. Een studie uit 2010 vertelt dat uitsterven tussen decennia en duizenden jaren kan duren. Bewijs hiervoor komt uit het heden, maar ook uit de studie aan fossielen. Ze overleven bijvoorbeeld in iets andere leefomgevingen of in kleine populaties.

Ondanks alle onzekerheden, toch een rekenvoorbeeld om een idee te geven over de ernst van de situatie: aangenomen dat de bedreigde soorten binnen een eeuw uitsterven, dan bereiken op het land levende amfibieën, vogels en zoogdieren de ‘magische’ grens van 75% over 242, 537 en 334 jaar. Als uitsterven iets langer duurt, zeg 500 jaar, dan gaat duurt het nog 1200-2690 jaar voordat de 75% bereikt wordt voor deze diergroepen.

De boodschap is duidelijk: op geologisch gezien zeer korte termijn kan de soortendiversiteit flink afnemen, mogelijk veel sneller dan in het verleden toen massa-extincties plaatsvonden over honderdduizenden tot enkele miljoenen jaren.

Ondanks de negatieve prognoses lijkt de biodiversiteit op aarde niet reddeloos. Om niet nog meer natuurgebied te vernietigen, moet bijvoorbeeld de efficiëntie van bestaande akkerlanden omhoog. In een 132 pagina’s tellend rapport over de biodiversiteit van de 21e eeuw raden wetenschappers ook onder meer aan om de visvangst in niet-territoriale wateren te reguleren, om de beschermde gebieden ook daadwerkelijk te blijven beschermen en herbeplanting van ontboste gebieden. Het zal een helse, maar niet onmogelijke uitdaging worden om een massa-extinctie te ontlopen met de almaar stijgende wereldbevolking.

_Dit artikel maakt deel uit een hele reeks van artikelen over massa-extincties. De andere artikelen gaan over de Krijt-Tertiair massa-extinctie, de eind Trias massa-extinctie, de Perm-Trias massa-extinctie, de Eind Devoon massa-extinctie en de Eind Ordovicische massa-extinctie

Bronnen: