Naar de content

Waarom het cheerleader-effect echt bestaat

Fickr.com

Mensen lijken aantrekkelijker in een groep dan wanneer ze individueel worden beoordeeld. Met een vijftal experimenten tonen Amerikaanse onderzoekers Drew Walker en Edward Vul het ‘cheerleader-effect’ aan. De resultaten bewijzen dat we andere mensen vaak knapper vinden dan ze zijn, en dat zij onze schoonheidsfoutjes waarschijnlijk niet eens opmerken.

In de tv-serie How I met your mother maakt Barney Stinson de kijker bekend met het cheerleader-effect: dat vrouwen aantrekkelijker lijken in een groep dan wanneer je ze individueel beoordeelt. Dan pas zie je namelijk dat elke vrouw ernstige gebreken heeft, vindt Barney. Hij vernoemt zijn theorie naar cheerleaders, die in een groep nog aantrekkelijker worden gevonden dan wanneer zij apart rondlopen.

Snelle inschatting

Neurobioloog Edward Vul en psycholoog Drew Walker van de Universiteit van Californië waren ervan overtuigd dat het cheerleader-effect wetenschappelijk kan worden verklaard. Het visuele systeem creëert namelijk – nog voor dat je hier bewust over nadenkt – een algemene indruk van een schouwspel, en doet dit door de verschillende onderdelen te ordenen tot één geheel.

Zo proberen je hersenen bijvoorbeeld een vorm te zien in een combinatie van afzonderlijke puntjes, en schat je de gemiddelde emotionele status van een groep gezichten al in voordat je iedereen afzonderlijk hebt bekeken. Ook als je een groep mensen beoordeelt, maakt je brein eerst een snelle inschatting van de groep als geheel, om hier vervolgens de afzonderlijke individuen in te passen. Hierdoor gaan deze meer op het groepsgemiddelde lijken, met als gevolg dat je hun individuele imperfecties over het hoofd ziet.

Walker en Vul wilden weten of dit effect even sterk is bij de beoordeling van mannen als vrouwen, en of deze wordt beïnvloed door de tijd dat je naar een groep mensen staart, de context van de groep, de groepsgrootte en het snel kunnen scannen of de groepsleden knap zijn of niet.

Onaantrekkelijk of aantrekkelijk?

Om al deze hypotheses te testen, verzamelden de onderzoekers 139 studenten, die zij verdeelden over vijf experimenten. De eerste twee groepen studenten moesten 300 jonge vrouwelijke of mannelijke gezichten in een random volgorde beoordelen op aantrekkelijkheid. Elk gezicht onderging de keuring twee keer: een paar seconden in een groep met twee geslachtsgenoten en een paar seconden alleen.

De derde groep proefpersonen kreeg dezelfde foto’s voorgeschoteld, maar moest de groepsfoto’s juist wat langer bestuderen om te kijken of ze de aantrekkelijkheid van de individuele leden hierdoor beter konden inschatten.

De vierde groep studenten kreeg 77 kunstmatige groepsfoto’s te zien, waarvan de leden nooit met elkaar op de foto hebben gestaan. Elk gezicht werd beoordeeld in een clubje van 5, 10 en 17 mensen. In experiment 5 beoordeelden proefpersonen 50 gezichten elk vier keer: in een onvervaagde groep en op een onvervaagd portret, en de vervaagde versies hiervan.

Ontstaat het cheerleader-effect ook bij kunstmatig gecreëerde groepen?

Drew Walker & Edward Vul

Schoonheidsfoutjes

Vul en Walker waren verbaasd over de resultaten: letterlijk elk proefpersoon maakte zich schuldig aan een ongeveer even robuust cheerleader-effect, dat optreedt bij de beoordeling van zowel mannelijke als vrouwelijke gezichten, ongeacht of de studenten leden van hun eigen geslacht beoordeelden. Het effect treedt zelfs op bij kunstmatig gecreëerde groepen of wanneer niet eens kan worden waargenomen of de leden van een groep knap zijn.

Tegen de verwachtingen in bleek het cheerleader-effect niet afhankelijk van de groepsgrootte: je in een groep van vijf bevinden, blijkt bijna net zo effectief als je laten omringen door 16 anderen. De volgende keer dat je uitgaat met je vrienden, kan je er dus op vertrouwen dat je andere mensen knapper inschat dan ze eigenlijk zijn, en dat jouw eigen schoonheidsfoutjes waarschijnlijk niet worden opgemerkt.

Bron
  • Drew Walker & Edward Vul: Hierarchical encoding makes individuals in a group seem more attractive, Psycological Science (november 2013) DOI:10.1177/0956797613497969