Naar de content

Is voorkomen altijd beter dan genezen?

Toenemend preventiedenken vanuit de overheid kent ook risico’s

Martineno

Steeds meer overheidsmaatregelen zijn gericht op het bestrijden van risico’s. Maar aan de preventiestaat die zo ontstaat kleven ook nadelen, stelt bestuurskundige Rik Peeters in zijn proefschrift.

Flickr.com, Keenan Browe via CC BY-SA 2.0

Je fiets op slot zetten om te voorkomen dat die gestolen wordt of een verzekering afsluiten voor het geval je huis ooit afbrandt, risico’s vermijden is een vast onderdeel van ons dagelijks leven. Ook de overheid probeert met preventieve maatregelen naderend onheil af te wenden. Zo wordt alles op alles gezet om bijvoorbeeld terroristische aanslagen te voorkomen of overgewicht bij kinderen terug te dringen.

Voor zijn promotie aan de Universiteit van Tilburg reconstrueerde bestuurskundige en filosoof Rik Peeters de opkomst van dit preventiedenken vanuit de overheid. Aangezien risico’s nooit helemaal uit te bannen zijn, is het nemen van preventieve maatregelen een eindeloze bezigheid. Volgens Peeters is het dan ook belangrijk om kritisch na te denken over het stellen van grenzen aan onze neiging tot risicobestrijding.

Preventie onder de loep

Dat de overheid aan preventie doet, legt Peeters uit, is op zichzelf geen nieuw fenomeen. In het Amsterdamse Rasphuis uit 1596 werd al gepoogd om tot criminaliteit geneigde jongemannen via heropvoeding van verdere misdaden af te houden.

Een oude tekening van het Rasphuis in Amsterdam.

Het Amsterdamse Rasphuis, opgericht ter heropvoeding van misdadige lieden zodat zij niet opnieuw tot criminaliteit zouden vervallen.

Wikicommons

Maar uit Peeters’ analyse van documenten waarin de overheid haar doelstellingen uiteen zet (zoals belangrijke beleidsnota’s, troonredes en regeerakkoorden), blijkt dat in de jaren ’80 van de 20e eeuw een omslag plaatsvond. Preventie werd een sleutelwoord voor het overheidsbeleid.

Peeters onderzocht de opkomst van preventieve maatregelen op twee terreinen: het criminaliteitsbeleid en het volksgezondheidsbeleid. Hij bestudeerde overigens niet alleen regeringsdocumenten, maar bekeek ook hoe het opgestelde beleid in de praktijk uitpakt. Hiertoe liep hij mee in, onder andere, het Zorg- en Veiligheidshuis Tilburg. “Ik heb daar met professionals gesproken, meegelopen op de werkvloer en interviews gehouden”, licht Peeters toe, “om direct te ondervinden wat al die beleidsontwikkelingen nu daadwerkelijk betekenen.”

Van criminaliteit naar veiligheid

Rond 1980 lag het aantal geregistreerde misdrijven in Nederland tien keer zo hoog als in 1965. Deze enorme stijging in de misdaadcijfers werd toegeschreven aan veranderingen in de samenleving. Door de toenemende individualisering bijvoorbeeld, houden mensen elkaar minder in het oog en zo zou men makkelijker van het rechte pad afwijken.

Naast het opsporen, berechten en bestraffen van misdadigers, wilde de regering in de jaren 80 dan ook meer gaan doen om misdaad te voorkomen. Sindsdien omvat criminaliteitspreventie een steeds uitgebreider pakket aan maatregelen: van jeugdwerk om risicojongeren te identificeren en de aanpak van schooluitval tot het bijhouden van elektronische kinddossiers en re-integratieprogramma’s voor veelplegers.

Op het gebied van volksgezondheidsbeleid is een vergelijkbare omslag te zien als in het criminaliteitsbeleid. Op beide beleidsterreinen is er vanaf de jaren 1980 meer aandacht voor preventie gekomen. Inzet is niet het aanpakken van waargenomen problemen, zoals ziekte of misdaad, maar het voorkomen dat deze problemen zich überhaupt voordoen. Peeters ziet daarbij ook de termen die de regering gebruikt veranderen. Waar eerst sprake was van criminaliteit en ziekte, gaat het nu om de bredere thema’s van veiligheid en gezondheid.

De expansieve logica van preventie

Maar wat is daar mis mee? Als we noodlottige situaties kunnen voorkomen, is dat toch positief? Peeters wil ook niet beweren dat preventie per se slecht is, maar wijst op de zwakke plekken in het preventiedenken.

Preventie verbindt de mogelijkheid dat er in de toekomst iets negatiefs zal gebeuren aan de verantwoordelijkheid om nu meteen op te treden. Het is daarom ook moeilijk om genomen voorzorgsmaatregelen te evalueren. “Je weet vaak ook niet of iets echt werkt, juist omdat het idee van preventie is dat iets zich níet voordoet”, legt Peeters uit.

“Zoals nu er zich geen terroristische aanslag voordoet, zou je kunnen zeggen dat we wel kunnen stoppen met de anti-terreurmaatregelen. Maar waarschijnlijker zal het argument zijn: ‘blijkbaar werken de maatregelen, dus we moeten ze wel behouden’. (…) Omgekeerd, als zich wél een terroristische aanslag voordoet, dan is het argument ook niet ‘tsjá, blijkbaar werken de maatregelen niet, dus weg ermee’. Veel waarschijnlijker is dat er dan juist om méér preventie wordt geroepen.”

Preventieve maatregelen zijn vaak moeilijk te evalueren. Wanneer zou je denken: ‘ach, dat hek kan ook wel weg’?

bezembinder

Preventie is zo een zichzelf versterkend fenomeen. Het ligt voor de hand om steeds nieuwe voorzorgsmaatregelen te nemen waarmee een vastgesteld probleem nog eerder, nog specifieker en vanuit nog meer invalshoeken wordt aangepakt.

Verdwijnen staatsvrije ruimte

Vanuit het motto ‘Voorkomen is beter dan genezen’ zijn er steeds minder terreinen vrij van bemoeienis vanuit de overheid. Dat mag dan voor onze eigen veiligheid en gezondheid zijn, maar andere waarden komen zo wel onder druk te staan.

In een rechtsstaat moet iemand eerst de wet hebben overtreden, voor er wordt opgetreden. Daarentegen is vanuit het preventiedenken eigenlijk iedere burger een potentiële crimineel waar overheidsinstanties zich uit voorzorg om moeten bekommeren. Daarmee dreigt voortdurend een aantasting van het onschuldprincipe en het recht op privacy, waarschuwt Peeters.

Een specifieke maatregel die Peeters wel erg ver vindt gaan, is de bestuurlijke ophouding. “Dat betekent dat een burgemeester, zónder tussenkomst van een rechter, onder bepaalde voorwaarden mensen waarvan hij verwacht dat ze crimineel gedrag gaan vertonen mag opsluiten. Stel, het is Feyenoord – FC Utrecht en er reizen fans van Utrecht zonder kaartje naar Rotterdam. Dan zou de burgemeester van Rotterdam ze maximaal 12 uur opsluiten. Dat is zo’n maatregel waarvan ik denk: dat is allemaal heel logisch bedacht en het ís ook aannemelijk dat die mensen zich gaan misdragen, maar hier geef je de burgemeester toch wel heel veel ruimte om mensen hun vrijheid te ontnemen.”

Het in toom houden van voetbalfans is regelmatig punt van zorg. Nadat in 2005 rond de voetbalklassieker Ajax-Feyenoord rellen rellen uitbraken, werd een grote groep supporters op last van de burgemeester van Rotterdam tegengehouden en teruggestuurd naar Amsterdam.

Alamagordo

Toch gaat het Peeters vooral om de optelsom van alle preventieve maatregelen samen. “Heel veel maatregelen zijn op zichzelf gezien heel redelijk en logisch. Maar maatregelen als cameratoezicht én preventief fouilleren én opgevoerde surveillance én herstructurering worden gecombineerd. Je krijgt een ander beeld als je dat allemaal bij elkaar optelt.”

Grenzen aan preventie

Het toegenomen preventiedenken vanuit de overheid maakt volgens Peeters deel uit van een breder cultureel patroon. Preventie is een vanzelfsprekende manier geworden om met risico’s om te gaan. Als er iets mis gaat, moet dat een volgende keer te vermijden zijn.

Al is niets doen vanuit het preventiedenken geen optie, zomaar instemmen met nog meer voorzorgsmaatregelen is ook niet verstandig. “Soms is het medicijn slechter dan de kwaal, maar het is lastig daar een absolute grens in te trekken,” besluit Peeters, “het is vooral belangrijk kritisch te blijven kijken naar de maatregelen die je vanuit het oogpunt van preventie wilt nemen.”

Rik Peeters promoveerde deze maand aan de Universiteit van Tilburg. Zijn onderzoek richt zich op transformaties in de relatie tussen staat, samenleving en burger. Hij is als onderzoeker en programmamanager verbonden aan de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) en als gastdocent en –onderzoeker aan de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur (TSPB).