Naar de content

1916: De watersnoodramp die Nederland veranderde

Een oude zwart-witfoto van een ondergelopen straat.
Een oude zwart-witfoto van een ondergelopen straat.
Het geheugen van Nederland

De watersnoodramp van 1916 trof grote delen van ons land, vooral de gebieden langs de kusten van de toenmalige Zuiderzee. Deze haast vergeten ramp gaf de verdere aanzet tot de uiteindelijke bouw van de Afsluitdijk. Op 25 september is het precies 81 jaar geleden dat het de dijk openging voor verkeer. Nederland zou nooit meer hetzelfde zijn.

Op 13 en 14 januari 1916 stak een grote storm op in Nederland. Vooral delen van Noord-Holland, Utrecht, Gelderland en Overijssel overstroomden. Zelfs Amsterdam werd bedreigd omdat grote gebieden ten noorden van de hoofdstad onderliepen. Bij de ramp kwamen tientallen mensen om, op het land en in de zee.

Langzame depressie

Dit was deels te wijten aan de al hoge waterstand in de twee weken daarvoor. Door krachtige tot stormachtige (zuid)westen winden was de waterstand in de Noord- en Zuiderzee al 30-70 cm hoger dan gewoonlijk. Bovendien vond op 11 januari een noordwesterstorm plaats en een dag later kwam er een krachtige wind vanuit het zuidwesten. Zodoende kon het hoogstaande water geen weg terug ver op de zee vinden voordat de fatale storm toe zou slaan.

De oorzaak van deze storm was een depressie die op 11 januari nabij IJsland ontstond, in kracht won en waarvan het middelpunt net langs het noorden van Nederland trok. De luchtdruk net achter de depressie was veel hoger waardoor er grote luchtdrukverschillen ontstonden bij het overtrekken van de storm. Hierdoor waaide er een stevige wind: aanvankelijk uit de west-noordwest richting in het zuiden van de Noordzee, waardoor water naar de Nederlandse kust gedreven werd. De depressie bewoog zich vrij langzaam waardoor de storm lang aanhield. De windkracht (op de schaal van Beaufort) bleef in Den Helder gedurende 18 uur ten minste windkracht 8 en maximaal 10, waarvan 12 uur uit een noordwestelijke richting. Bij Hoek van Holland werd zelfs 7 uur lang windkracht 11 gemeten.

Door de depressie stegen de waterstanden enorm op verschillende plaatsen in Nederland, zowel in het Zuiderzeegebied als aan de Noordzeekust, tot meer dan 3,00 meter boven NAP. De hoogste waterstanden waren in combinatie met vloed. Dat was vooral te merken aan de Noordzeekust waarbij het hoge water tijdens de eerste vloedfase rond het middaguur op 13 januari (ruim 2 meter boven NAP) waarna de hoogste standen worden gereikt nabij middernacht.

Een oude zwart-witfoto van een ondergelopen straat.

Een ondergelopen straat in Volendam tijdens de watersnood van 1916

Het geheugen van Nederland

Recordhoogtes

Voor het Zuiderzeegebied werden de hoogste waterstanden rond 5 uur in de ochtend van 14 januari bereikt. Recordhoogtes werden gemeten in Spakenburg, Muiden, Zeeburg en Marken. Een groot geluk bij een ongeluk was het doodtij, waardoor de waterstanden niet nog veel hoger reikten. De bovenrivieren daarentegen voerden echter extra water af in de dezelfde periode waardoor de druk op rivierdijken extra toenam.

In Overijssel kon de Zuiderzeekust van het Salland minder goed tegen hoog water bestand dan gehoopt: het gebied ten westen van Zwolle inclusief de Hanzestad Kampen overstroomde. In het noordwesten van Gelderland braken de dijken ten noorden en ten zuiden van Elburg door. Grote delen van de Noordwestelijke Veluwe liepen hierdoor onder. Gelderland werd verder hard getroffen bij Nijkerk, waar ook een dijk doorbrak. Datzelfde gebied dat onder water stond betrof ook delen van Utrecht (Spakenburg) en Noord-Holland (Huizen) waar veel dijken het begaven. Botters sloegen bij Spakenburg tegen de zeedijk of zelfs tegen huizen stuk. Veel vee vond de dood in de provincie Utrecht, waaronder 466 runderen, 481 varkens en 2774 kippen.

Een oude zwart-witfoto van een verwoest dorp.

Verwoestingen door de watersnood in een straat in Buiksloot, Noord-Holland. Nederland, Buiksloot, 1916.

Nationaal Archief/Spaarnestad Photo/Het Leven

In Noord-Holland brak verder de dijk van de Anna-Paulownapolder door. Veel bomen stierven in delen van de polder die het langst onder water stonden door het hoge zoutgehalte van het water, terwijl later ingezaaide gewassen niet ontkiemden. Verder liep een groot areaal ten noorden van Amsterdam onder door diverse dijkdoorbraken. In het bij Purmerend ondergelopen Waterland ‘was de aanblik van het grasland treurig’ volgens een verslag uit 1916. De veestapel was door de boeren zelf van de hand gedaan. In Noord-Holland vonden 19 mensen de dood door de vloed.

In Zuid-Holland had vooral het Biesboschgebied te maken met overstromingen, deels veroorzaakt door de al hoge waterstand van de rivieren. In tegenstelling tot de watersnoodramp in Zeeland van 1953, had Zeeland relatief weinig overlast in 1916.

Indamming Zuiderzee

De watersnood was cruciaal in de besluitvorming voor het indammen van de invloed van de Zuiderzee. Plannen daarvoor waren al enkele eeuwen daarvoor gemaakt, maar de technologie voor het indammen was ontoereikend destijds. Daar kwam verandering in tegen het einde van de negentiende eeuw. De Zuiderzeevereniging, opgericht in 1886, had als doel om de Zuiderzee geheel of gedeeltelijk in te polderen. Dit leverde uiteraard zeer veel nieuwe, vruchtbare (klei)landbouwgrond op. Cornelis Lely maakte daarvoor een plan dat in 1891 klaar lag.

Een wetsvoorstel voor dit plan werd in 1901 weer van tafel geveegd door een nieuw kabinet. Uiteindelijk ging Lely zich er zelf mee bemoeien. Hij was namelijk naast ingenieur ook politicus, en diende in maar liefst drie kabinetten. In zijn laatste periode in de regering, toen hij wederom minister van Waterstaat was, werd zijn plan opgenomen in het regeringsprogramma. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak in 1914 werd de aandacht snel verlegd, maar niet voor lang. Halverwege de oorlog kwam namelijk de stormvloed. Deze enorme overstroming gaf uiteindelijk het laatste zetje. Naast de gewenste landbouwgrond die moest helpen tegen de hongersnood door de oorlog was bescherming tegen de gevaarlijke Zuiderzee noodzakelijk.

In 1918 lukte het Lely om de Zuiderzeewet goed te laten keuren door zowel de Tweede als Eerste Kamer. De wet daarvoor was op 9 september 1916 al ingediend door Lely. De arbeid aan de Zuiderzeewerken begint uiteindelijk in 1926 met de aanleg van de Noord-Hollandse proefpolder Andijk. In 1927 begon de bouw van de Afsluitdijk die in 1932 klaar is en in 1933 opengaat voor het verkeer. Stormen uit de Zuiderzee zullen Nederland nooit meer teisteren. In 1967 wordt Lelystad, 3 meter onder de zeespiegel, vernoemd naar de ingenieuze Cornelis Lely. De nagenoeg vergeten storm van 1916 laat zo, indirect, grote sporen na in het Nederlandse landschap.

Adiël Klompmaker (1983) heeft Aardwetenschappen, afstudeerrichting Biogeologie, gestudeerd aan de Universiteit van Utrecht. In 2012 promoveerde hij aan de Kent State University (V.S., Ohio) op fossiele tienpotigen zoals krabben en kreeften. Tot 2013 werkte hij tevens als redacteur voor Kennislink.

ReactiesReageer